Hier lees je de verhalen van onze reis naar Kaapverdië.
Vol uitzichten en inzichten die je niet plant, maar die je wél vinden.
deel 10 Lady‘s Fire
Cabo Verde — een Afrikaans land met een goede reputatie, zonder oorlogen en ver weg van alle brandhaarden. Zo geloofden we, en daar hadden we ook behoefte aan.
Tot de dag dat ik, met enige moeite, een bericht op internet kon ontcijferen en het vol ongeloof nog een keer hardop voorlas: een schip met munitie en gevaarlijke raketten, onderweg naar Mindelo.
De Marianne Danica, een vrachtschip onder Deense vlag,
met achttien containers vol projectielen van 155 millimeter —
de soort die elders in de wereld rook en stilte achterlaat.
Ze was onderweg naar Israël, maar vroeg in Mindelo om brandstof.
Groot verdriet komt dan heel dichtbij.
Kan dat wel? Moeten we daarmee akkoord gaan? Hoe ben je dan in het oorlogsgebeuren betrokken —
wanneer je meewerkt, of juist wanneer je weigert? Ik vroeg me af wat ik zou doen als ík moest beslissen.
Eerst maar eens uitzoeken wat er precies gaande was. Ik had advies nodig.
En toen belde Aren — een goede, oude vriend, zo een die in elke fase van je leven weer eens opduikt, meestal op het juiste moment. Zo ook nu. Hij was benieuwd hoe het met ons ging, en na het horen van mijn zorgen ging hij meteen aan de slag. Er is geen internationale wet voor hem geheim, en hij kent de wereld alsof het zijn eigen dorp is.
Zou het mogelijk zijn om zo’n gevaarte te weigeren zonder politieke stellingname?
Hoe doen andere eilanden dat? En inderdaad: hij vond een wet op Malta die dat handig aanpakte.
Zonder getreuzel maakte hij een wetsvoorstel dat precies bij Kaapverdië zou passen.
Ik ben maar een klein radertje, maar ik vatte de moed om dit voorstel meteen te plaatsen in de commentaren bij het bericht.Met een korte uitleg waarom ik me zorgen maakte. Geen protest, geen pamflet — gewoon een voorstel,een vraag aan het geweten. Een tekst die begon voorzichtig als een druppel en als golf eindigde:
een oproep aan de regering om een wet op te stellen die alle militaire ladingen weert,
zodat de neutraliteit van de eilanden niet langer toeval is, maar keuze.
Het was onze beider stem — de stem van rede en van gevoel,twee denkers die weigerden weg te kijken en brutaal genoeg waren om een wetsvoorstel aan de regering te richten.
De reactie was… pure stilte.
Aren had nog ontdekt dat het schip al eerder in Mindelo was geweest en dat het toen werd toegelaten omdat er geen sancties op lagen. Dus veel hoop moest ik me maar niet maken.
Maar toen ik de post plaatste, voelde ik toch die zeldzame helderheid en vrede in mijn hart, met hoop op een wonder, die lijkt op bidden.
Een dag later kwam het bericht:
de Marianne Danica mocht niet bunkeren in Mindelo!
Er werd geen toespraak gehouden, geen verklaring uitgegeven,
maar in de straten hing een zachte, onuitgesproken trots. De haven bleef kalm, het water glad.
En ergens in de verte voer het schip verder — met een duivelse missie en maar weinig brandstof.
’s Avonds keek ik over de baai en dacht:
het zijn zulke momenten waarop geschiedenis zich niet aandient als groots gebaar, maar als een korte adem van moed — een weigering die voelt als een zegen. Alsof de zee zelf zei: niet hier.
Soms is dat genoeg.
Soms is weigeren de mooiste vorm van ontvangen. Alsof er een meester tegen me zei, ja zo doe je dat: grenzen stellen. Ook al is het nog zo zo bizar en onwerkelijk, alles doen wat je kunt om een punt te maken waar het belangrijk is.
En of mijn reactie ergens een lichtje heeft doen branden, weet ik natuurlijk nooit zeker.
Maar toen, dagen later, een bericht verscheen dat het schip geweigerd was
op grond van een bestaande wet —een wet die veiligheidszorgen vanuit de bevolking erkent als legitieme reden om schepen te weigeren — voelde ik me stiekem toch een kleine geheime agent.
deel 9 Afgezaagd en Aangelachen
Het begon, zoals veel dingen hier, met een goed plan.
De keuken in het huis is uitgerust met oude, formidabele marmeren aanrechtbladen.
Een kleur die nog het meest lijkt op een vervelende zonnebrand, maar nog intact.
Alleen aan één kant moet er iets nieuws komen, omdat we daar een kookplaat willen inbouwen.
Een aanrechtblad van degelijk hout, netjes op maat, stevig genoeg om er gerust op te leunen terwijl het leven in de keuken zich langzaam organiseert.
We zijn het zo gewend dat we in de winkel ettelijke monsters zien van kleuren en materialen, dus we zullen wel zien wat we gaan kiezen.
Bouwmarkten zijn hier alleen niet.
Maar wel een houthandel — en die heeft warempel aanrechtbladen.
Twee stapels metershoog en 3,80 meter lang.
En waar zijn de kortere?
Hoezo korter… dat regel je toch zelf wel.
En de kleuren, ja, geen probleem: zwart met spikkels en wit met spikkels.
Doe maar zwart dan; in de marmeren die wij al hebben zit ook hier en daar een zwarte vlek, dus dat moet passen.
Er was maar één probleem: ze konden niet zagen.
Niet “vandaag niet” of “even wachten”, maar helemaal niet.
Geen machine, geen man, geen zaag.
Toen stapte hij binnen: een man met een vrachtwagen en een glimlach.
Hij kende “een plek” waar ze het konden zagen.
Zonder dat wij het konden verstaan, was er al een discussie ontstaan in de houthandel over wie ons kon helpen, en hij had er duidelijk zin in.
Toen we redelijk beduusd maar gelukkig knikten, begon hij een ceremonie om het blad achterop zijn pickup te monteren.
Dat moest natuurlijk grondig gebeuren — hij straalde over de opdracht en wilde een goede indruk maken.
Dat lukte wat mij betreft maar matig.
Ik hield mijn hart vast: zo had ik het dus nooit gedaan.
Bij een echte remmanoeuvre zag ik het blad al losschieten, en bij een bocht zouden we zeker een paar voetgangers scheppen.
En toch reden we achter hem aan, door een doolhof van stoffige straten waar zelfs Google Maps zijn schouders bij ophaalt — en alles ging zonder ongelukken.
De zagerij bleek een halfopen loods met een zaagmachine die eruitzag alsof ze al sinds de vorige eeuw op dezelfde plek stond — en dat was ze waarschijnlijk ook.
De mannen maten, knikten, zeiden tudu dretu (alles goed), en het blad werd vakkundig op de gegeven maat gezaagd.
Emile had het duidelijk opgeschreven en wapperde vakkundig met het blaadje uit mijn schrift.
Wij glimlachten, opgelucht: dit zou lukken.
En dan naar huis.
Deze keer was het blad korter natuurlijk en paste dus beter in de bak.
Zonder zorgen reden wij er weer achteraan.
Thuis, tussen het geluid van de ventilator en de geur van koffie, legde Emile het blad op zijn plek.
Even stilte.
Toen dat lichte “oei”-moment dat in slow motion door een kamer lijkt te reizen.
Het blad was te lang.
Niet een klein beetje — veel te lang om met het marmeren blad een nette haakse hoek te vormen.
Ik keek hem aan, hij keek naar het blad, en we zwegen even in de hitte.
De stumperds.
Rijden we door de hele stad en dan zagen ze het verkeerd!
Het briefje uit mijn opschrijfboekje wordt trots als bewijs verfrommeld en weer uitgevouwen en nog een keer nagemeten.
We staan op het punt om weer terug te rijden voor een tweede poging,
maar dan ziet Emile wat er fout is gegaan.
De fout was niet van de winkel, niet van de zagerij, niet van de goden van Mindelo —
maar gewoon van onszelf.
Een rekenfoutje, een duimstok die hij blijkbaar verkeerd had gebruikt, en een moment van ach, dat zal wel kloppen.
Het soort vergissing dat hoort bij bouwen in de zon.
Toen pakte Emile de handzaag.
Langzaam, geconcentreerd, alsof hij een oud ritueel uitvoerde.
Het zweet droop, het hout zong, en ergens tussen twee slagen door brak de spanning — we begonnen te lachen.
Lachen om de hitte, om de precisie die toch weer op gevoel ging, om de absurditeit van het allemaal zo serieus willen doen.
En uiteindelijk paste het.
Een beetje scheef misschien, maar met liefde gezaagd.
Nu ligt het blad er nog steeds — met fruit en de blauwe kan erop, alsof het altijd zo bedoeld was.
Afgezaagd, ja.
Maar aangelachen — helemaal
Deel 8 Tand des Tijds
Het begon met een schroevendraaier.
Of beter: met het verdwijnen ervan.
Emile had hem net nog in zijn hand gehad, boven in de slaapkamer.
Nu was hij nergens meer te vinden.
We keken in zijn nieuwe gereedschapskist — net gekocht,
omdat al zijn andere gereedschap nog in de container staat —
in de douchebak, onder de trap.
Niets.
Hij zuchtte.
Ik probeerde nog de hele dag in mijn geheugen terug te spoelen,
maar het was warm, de wind blies woestijnstof door de deur,
en ergens voelde het toch wel zinloos om ons druk te maken.
Toen keek hij me aan, met een glimlach die ik meteen herkende.
Een glimlach die terugging naar een ander leven.
In een Belgisch bos, ver weg van alles en iedereen,
woonde hij in een huis vol kleuterdrukte, boomwortels en houten muren.
Hij, zijn vrouw, twee zoons — en een la vol bestek.
Tot die ene ochtend.
“Waar zijn de vorken gebleven?” vroeg zij.
Hij haalde zijn schouders op en dwaalde af met zijn gedachten
op het ritme van kinderstemmen en koffiepruttels.
Maar toen hij zelf in de la keek, zag hij het ook: ze waren weg.
Allemaal.
Gestolen? Verstopt?
Gewoon… verdwenen.
Ze kochten nieuwe, maar bleven — meer of minder onbewust — opletten.
Keken in vuilniszakken.
Hielden de kinderen in de gaten.
Maar niets. De vorken bleven weg.
Tot een half jaar later.
Op een frisse herfstochtend, bij het wieden van onkruid
in de plantperken achter het huis, stak er iets blinkends uit de grond.
En toen nog iets.
En nog één.
Ze stonden daar.
Allemaal.
Eén voor één in de aarde geplant, alsof ze jonge boompjes waren.
Hun stelen diep in de grond, hun tanden net zichtbaar boven de zwarte aarde —
glinsterend in het zonlicht.
Perfect uitgelijnd.
Als een raadselachtig ritueel.
“Wie heeft dit gedaan?” vroeg hij zacht,
als in een krimi waar nog niemand de dader kent.
De kinderen haalden hun schouders op —
voor hen was de wereld toch nog één groot raadsel.
De hond keek schuldig weg; hij had ook niet opgelet.
Niemand had iets gezien.
En misschien was dat ook maar beter.
Want sindsdien weet hij:
het onverklaarbare bestaat.
En soms, héél soms…
heeft het roestvrijstalen tanden.
Terug in Mindelo kijkt Emile naar het lege plekje op de plank
waar de schroevendraaier zou moeten liggen.
Hij glimlacht nog steeds.
“Geef het een half jaar,” zegt hij. “Dan staat hij rechtop in de tuin.”
En ik weet dat het zomaar waar kan zijn
deel 7 De kassabon
De dag in de Efteling met ons volkje voelde als een sprookjesachtig afscheid. Achtbanen, lachsalvo’s, suikerzoet geluk — alles om het vertrek even te verlichten. Toch bleef er die stille zwaarte, het besef dat we nu werkelijk loslieten.
Daarna de vlucht terug naar Mindelo. Een landing met belofte én onzekerheid. Het contract getekend, de sleutels eindelijk in onze hand — en toch was het huis nog leeg. Zonder licht, zonder water. Een omhulsel van muren dat wachtte op leven.
We zwierven langs hotels en appartementen, tussen logeerkamers en tijdelijke bedden. Een bestaan uit koffers, altijd onderweg, nooit helemaal aangekomen.
En juist in die tussentijd, in het gewone alledaagse, begonnen de lessen zich te verschuilen. Zelfs in de rij bij de supermarkt, waar een kassabon plotseling meer leek te vertellen dan een boek.
Staande bij de kassa van de supermarkt valt me op de stoïcijnse rust waarmee hier elk artikel wordt opgepakt, bestudeerd en dan zorgvuldig met artikelnummer en nog een paar kolommen als een soort Excelsheet wordt ingevuld.
Na elk rijtje even gelukzalig in de rondte kijkend… zo van: wat heb ik dat weer goed gevonden!
Na de eerste keer verontwaardigd mijn hoofd schuddend over deze tijdverspilling, kans op fouten en nutteloze werkverschaffing, hoor ik mijn Olhãonse buurman zeggen:
“Je moet genieten van het proces!”
Niet denken: was ik maar alvast klaar en bij punt B, nee — hoe fijn is het om mee te maken hoe iets loopt. Zou dat het zijn?
We hebben hier geen grote sprongen te maken, een carrière en grote salarissen zijn er niet… gewoon genieten van wat we doen.
Misschien is dat ook waar die ene spirituele schrijver op doelde. Het idee dat het enige wat er écht is, dit moment is.
Dat je het nu niet moet gebruiken als opstapje naar straks. Maar als volwaardig eindpunt.
Ik heb het boek wel gelezen, geloof ik. Maar vreemd genoeg herinner ik me er weinig van.
Net alsof mijn brein een enkel snoepje heeft geproefd, en de rest heeft laten liggen.
Of misschien, misschien, is de essentie opgeslagen op een plek die geen woorden nodig heeft.
Een plek waar je plotseling, midden in een supermarkt, zomaar iets begrijpt.
deel 6 Een goede advocaat?
We zeiden dat we er nog een nachtje over zouden slapen, maar daar kwam niet veel van terecht. Ik was in gedachten al meubels aan het schuiven en Emile zat midden in de onderhandelingen. Het besluit was eigenlijk al genomen.
We hadden nog een week. Kwam het voorlopige koopcontract in die korte tijd rond, of moesten we onze terugvlucht verzetten, of binnenkort terugkomen om alles af te handelen? Dat laatste leek riskant: uitstel, van gedachten veranderen, andere bieders… Nee, het moest nú gebeuren.
Eerste stap: een advocaat om de documenten te checken.
Van een vriendin kregen we de welgemeende raad om dat niet ook via de makelaar te doen — die zou het wel érg rooskleurig kunnen voorstellen. Maar geen nood: zij kende wel iemand. Zelf had ze het liefst rechten gestudeerd, zei ze, en ze had een bijna ontzaglijk respect voor iedereen die dat wel had gedaan. Nog dezelfde dag had ze een afspraak geregeld. Heel uitzonderlijk, en bovendien: hij sprak Engels.
Zijn eerste zin in het Portugees was dat het schandalig was dat we nog geen Portugees spraken, gevolgd door de enige Engelse zin van het gesprek: “Ei tokk to juu.” Daarna ging hij volledig over in het Creools, rechtstreeks tegen onze vriendin. Wij verstonden geen woord, maar zij keek hem met iets van wetenschappelijke verliefdheid in de ogen aan en vertaalde af en toe een brokje.
Ik dacht: we zullen wel zien. Hij zou een offerte maken met uitleg wat er moest gebeuren en wat het zou kosten. Maar de volgende dag kwam er alleen een lijst met kosten die bij een huiskoop horen — zonder specificatie van zijn eigen werk — én een hoog bedrag voor hemzelf. Veel te abstract, veel te vaag. Toen we onze twijfel uitspraken, wuifde onze vriendin het weg: “Ach, mannen zijn niet goed in administratieve dingen, vertrouw er maar op dat het goed komt.”
Dat sloeg in als een bom. Was dat de filosofie die ook de onze moest worden? Geen houvast, vertrouwen op vermoedens? Later zou ik deze overgave, deze gezellige machteloosheid, nog beter leren kennen — maar op dat moment was ik er nog niet aan toe.
Na verder rondvragen bleek de beste advocaat van het eiland tóch verbonden aan het makelaarskantoor. En eerlijk: na een goed gesprek, waarin ik voor het eerst voelde dat we elkaar begrepen, kon de voorbereiding van de koopakte beginnen.
We moesten een NIF-nummer aanvragen (een soort BSN), een bankrekening openen, bewijzen van allerlei gegevens leveren — tot en met de namen en geboortedata van onze ouders. Het was hectisch. Het voorlopige contract tekenden we digitaal, op onze laatste dag, met de clausule dat het definitieve contract binnen twee maanden zou volgen. Nog veel meer papieren zouden nodig zijn, maar we waren vastbesloten: dit wilden we, en we zouden er alles voor doen.
In het vliegtuig naar huis fluisterden we tegen elkaar: “We hebben een huis in Kaapverdië gekocht.” Alsof we het pas net beseften. Het klonk onwerkelijk, maar was eigenlijk de logische uitkomst van ons gevoel dat we beter een huis buiten Europa konden hebben.
Mijn ouders hadden me vaak verteld hoe het voelde in de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog, en ik zie nu veel overeenkomsten. Mocht het misgaan, dan wilden we een plek hebben waar ook onze kinderen naartoe konden komen. We hadden al gekeken in Marokko en Brazilië — beide met hun pluspunten — en nu lag er ineens, onverwacht, een huis precies ertussenin. We hadden het niet eens genoemd in onze “hemelse bestelling”, en toch was het er.
En nu: terug naar Nederland. De container vullen met alles wat ons lief en praktisch is, en onze kinderen vertellen dat we nóg verder weg zouden gaan dan Portugal. Dat ik ze zeker zou missen, maar dat we gingen met een reden die we hopelijk nooit nodig zouden hebben. En dat er hopelijk alleen het rustige leven, de zon en de muziek over zou blijven.
deel 5 Een huis per hemelse webshop
We gingen kijken. We zagen appartementen, nieuw keurig en verzorgd, met blinkende tegels en strakke muren. Alles klopte — en toch klopte er iets niet.
We liepen erdoorheen alsof we in een modelwoning van een catalogus terechtgekomen waren: schoon, praktisch, luxe en spectaculair uitzicht…maar toch was het geen liefde op het eerste gezicht.
“Misschien,” zeiden we tegen elkaar, “misschien is dit een optie, ooit, als we hier nog eens terugkomen.” Maar eigenlijk voelden we het al: dit was niet het plekje waarvoor we ons zigeunerleven aan boord zouden opgeven.
Ja wat is het dan, waarvoor zouden we dan wel meteen gaan?
Zullen we eens gewoon uitzoeken wat we graag willen, net alsof we een bestelling plaatsten bij een hemelse webshop. Mijn eerste eis was dat je eromheen moet kunnen lopen en iets met een knipoog, een onverwacht detail dat je deed glimlachen.En dan een vide met een hele hoge muur om veel wisselende kunst te exposeren.Dat was altijd al mijn wens geweest om mijn werk uit de stapels te halen en er gewoon van te genieten.
Een kleine voor- én achtertuin, genoeg om buiten te zitten, helemaal te gek met een zwembadje om een kort baantje te trekken, en beide niet te groot zodat we tijdens verdere reizen geen verwaarloosde tuin terug zouden vinden.
Vier slaapkamers, zodat iedereen een plek had.
Twee badkamertjes.
Een keuken waar je in kon leven.
En een dakterras met uitzicht, natuurlijk.
We somden het op met een lach, alsof we een sprookjeslijstje samenstelden. Onmogelijk, maar heerlijk om hardop uit te spreken. Wie bestelt er nu een huis, zomaar, midden op de Atlantische Oceaan?
En toen gebeurde het onverwachte. Antonio en Luna knipoogden naar elkaar en zeiden: “We kennen iemand. Er staat toevallig iets te koop. Gaan jullie eens kijken.”
Een dag later reden we de wijk in. Het was alsof we door een sluier van stof en zonlicht naar iets nieuws werden geleid. De straten lagen er rommelig bij, half gebouwde huizen, zwervende honden en vuilniszakken, vrouwen die elkaar van stoep naar stoep verhalen toeriepen en kleuren…elk huis moest nog mooier worden dan dat van de buren. Het palet van de plaatselijke verfleverancier is uitbundig gebruikt.
We stopten voor een eenvoudige poort. Geen statige entree, geen glimmende façade. De kleur verbleekt, maar met speelse boogjes die een portugees huisje zo charmant maken. Verder geen spektakel. Gewoon een huis. Maar toen we door de voortuin liepen, gebeurde het. Onze blikken kruisten elkaar en we wisten het tegelijk: dit was geen toeval. Dit was onze bestelling, op de millimeter geleverd.
Nog geen buren, je kon lopen rondom het huis, precies zoals we het gewenst hadden. Al waren er bosjes en en veel bouwrommel, en zag het eruit alsof de buren al op zn minst een fundatie hadden gelegd…jaren geleden.
Een dan de woonkamer met een oogverblindende vide die het licht naar binnen trok.
Kleine tuintjes voor en achter, nog slordig en stoffig, maar vol belofte. Vier slaapkamers — we telden ze hardop — alsof iemand ons had uitgelachen en toch alles opgeschreven had. Twee badkamertjes. Een keuken waar het daglicht naar binnen stroomde, breed genoeg voor grote pannen en lange gesprekken. En boven, een dakterras met een uitzicht dat je adem stillegde.
We stonden daar, beduusd, en tegelijk schoten we in de lach. Alsof het eiland zelf tegen ons zei: Bestelling ontvangen. Hier is het. Welkom
deel 4 Van houtworm tot frikandel
Terug in Mindelo wachtte het Huis van de goede dag. Een kleine pousada, volgens de beschrijving een gezellige plek om onze reis af te sluiten.
Trappen verrasten ons niet meer.
Maar de slaapkamerkasten — duidelijk een ander wellnessproject, namelijk dat van de houtwormen — wél.
Net als de matrasbeschermer met zijn eigen ecosysteem en lakens die hun beste decennium al achter zich hadden. Mijn vraag daarover werd luchtig beantwoord: “We zijn bezig met het proces om de kasten te vervangen.” Natuurlijk proces, dacht ik. Wachten is tenslotte ook een methode: de natuur lost het uiteindelijk zelf wel op. We konden het ’s nachts horen. Emile hield vol dat die beestjes heus niet aan ons zouden knabbelen.
Ondertussen wilde de reisorganisatie iets rechtzetten, dat gemis van mijn mobiliteit. Ze boden ons een excursie aan in Mindelo… een stadswandeling van een halve dag met een voortreffelijke gids!
Het waar-is-de-camera-gevoel liet me niet los. Soms leek het alsof we in een absurdistisch toneelstuk rondliepen, waarin iedereen zijn rol met overtuiging speelde.
En toch: tussen al die eigenaardigheden, het houtwormgeknaag en de komische compensatie, kwamen we terecht bij Antonio en Luna. We konden geen contact krijgen met hun B&B en besloten er gewoon heen te lopen. Voor de deur gebeurde er niets, tot ineens een jongen van een jaar of tien zijn hoofd uit een raam op de derde verdieping stak en riep: “Mama, er zijn mensen!” — in het Nederlands!
We keken elkaar verbaasd aan: hadden we heimwee en hoorden we het verkeerd? Maar nee, even later verscheen zijn moeder zelf. Met een oorverdovende lach, half Rotterdams, half Creools, deed ze de deur open. “Ach, niet gereserveerd? Ik heb nog wel een klein kamertje!”
En zo zaten we nog geen uur later aan tafel. We moesten gelijk aanschuiven: Creools bier, Portugese wijn…
en wie had dat gedacht: Nederlandse frikandellen! Ze hadden ze toevallig die dag ontdekt in de vriezer van de minimarkt om de hoek. Eerlijk gezegd nooit mijn favoriete Hollandse snack, maar in deze setting — met alle vrolijkheid en gastvrijheid eromheen — voelde het als een feestmaal.
Het klikte zo goed dat Luna ineens zei: “Goh, jullie moeten hier komen wonen!”
Ach ja — we waren toch al op zoek naar een nieuwe plek buiten Europa. Marokko of Brazilië stonden op ons lijstje, landen waar we vrienden hadden en het een beetje kenden. Maar hier, in Cabo Verde, zaten we precies in het midden. Met De Max konden we straks alle kanten op.
En na een paar glazen wijn leek het idee steeds mooier.
Alsof het vanzelfsprekend was dat dit eiland ons daarom geroepen had.
En je raadt het nooit: ze wisten toevallig iemand die een appartement te koop had.
Kijken kan geen kwaad, dachten we.
deel 3 Leuningen
We reisden verder, naar het volgende eiland.
Een ferry in windkracht zes, gratis plastic zakjes inbegrepen.
Daarna een avontuurlijke autorit door gesteente met lagen van verschillende structuur, kleur en samenstelling, eeuwen geleden door magische krachten omhoog gewalst. Het lag daar als een versteende stroom.
Massief en zwaar – en toch ook, alsof het met een vreemde lichtheid was ontstaan.
Ik voelde me klein, en tegelijk dankbaar dat deze kracht voor ons even stilhield.
En toen arriveerden we bij het resort met natuurvijver.
De taxi zette ons af bij een smalle weg die leidde naar veertig stenen trappen — zonder leuning. Met koffers. Waar is de camera? dacht ik. Dit moest wel een verborgen-cameragrap zijn. Maar nee, dit wás de ingang.
Hoe onze koffers beneden kwamen, weet ik niet meer. Ik herinner me alleen hoe ik me aan elke kei in de zijmuur vastklampte, om mijn knieën te sparen. Maar het lukte, en de koele vijver wachtte.
De natuurvijver. Eigenlijk vond ik het idee een beetje eng. Daar zitten dan toch ook planten en misschien zwemmen er zelfs grote vissen – en je kon ze niet zien!
Maar het was anders. De bodem was duidelijk zichtbaar. Een grote kuip met zwarte folie, gevuld met kraakhelder water. Geen vissen, geen planten, geen paniek.
Toen Emile als eerste de sprong waagde, bleek het toch écht natuur. Knabbelvisjes! Ze herkenden hem onmiddellijk als hun nieuwe wellnessproject. Hij kwam er brandschoon uit. Ik was iets minder overtuigd.
De kamers lagen verscholen tussen de palmen, tegen de berghelling. Romantisch en tropisch, omringd door bananenbomen en vele trappen.
Maar de lucht maakte alles goed. Diep inademen was bijna een traktatie – vooral als je er met volle aandacht van kon genieten. Mijn aquarelset en de hangmat tussen de bomen waren hemels, en ik miste geen enkele vorm van sportiviteit.
Het eiland bleek een paradijs voor hikers. Elke avond keerden stelletjes uitgeput terug, hongerig en zwijgzaam, en stortten zich op het buffet. Met geen restaurant in de wijde omtrek gaf iedereen zich over aan het vaste menu. Met stoïcijnse blik werden ondefinieerbare, maar zeker liefdevol gekookte mengsels verorberd.
Na twee dagen kregen we verbrande pannenkoeken als toetje. Iedereen at ze gelaten op, alsof het een delicatesse was die je niet mocht beledigen.
In een paradijs lijkt ontbering erbij te horen. Maar wij hadden genoeg en boekten zelf een ander hotel. De reisorganisatie betuigde spijt, maar onze eis om rekening te houden met mijn beperkte mobiliteit was ergens verdwenen.
Daarna een hotel als een modern kasteel. Een feest voor twee decorbouwers met een liefde voor dramatische architectuur.
Het was goed gelukt de essentie van een kasteel te vangen: hoge zalen, zware draperieën, theatrale effecten – en vooral een keuken van adel.
We bleven maar één nacht, want het volgende spektakel wachtte al.
Kamers die hingen boven het water. Dat moet je gezien hebben, dachten we. Maar opnieuw waren er natuurlijk veel trappen. Onze suite: een combinatie van keuken en bedstee kast, zonder uitzicht – in elk geval niet vanuit het bed. Er stonden houten stoelen bij het raam, waarin je slechts in één positie kon volharden. Moet natuur en avontuur echt zo hard zijn?
We ruilden voor een kleinere kamer, mét horizon vanuit het bed. De locals schudden hun hoofd. Wie ruilt er nou een royale suite voor uitzicht? Wij deden het.
En we hebben het geweten.
In de flyer stond dat leuningen de esthetiek zouden schaden. Dus waren ze er niet. De trappen, met hun onverwachte aftakkingen, werden een avontuur op zich.
Het uitzicht betoverde Emile. Hij miste een afslag. Stapte zo het luchtledige in.
Heel even stond alles stil. Ik zag hem zweven – IN het uitzicht.
Toen landde hij, met een circuswaardige salto met een oerkracht uit al zijn spieren, drie meter lager in de struiken.
We beefden. Heel even voelde ik iets wat leek op heimwee. Maar het was goed afgelopen, opperde Emile. Dus hop – een borrel bij de bar.
Een toast op de salto van het leven.
deel 2 Landing en verwachting
En dan zijn we er. Een lange maar aangename vlucht, afgesloten met een spectaculaire landing. Voor mijn gevoel precies tussen twee bergen, met wat geschommel maar zacht neergezet op een stoffige landingsbaan.
Het tropengevoel slaat meteen toe zodra de deuren opengaan: twintig graden warmer dan in Amsterdam, een flinke wandeling naar het luchthavengebouw, de warme wind door mijn haar. Ja, zo moest een tropisch paradijs voor mij zijn.
We hadden geen haast met uitstappen, want we kwamen voor de rust. Maar eenmaal binnen, in de rij voor de paspoortcontrole met tweehonderd mensen voor ons en veel te warme kleding aan, werd het een wel heel warme ontvangst.
Ondertussen dacht ik terug aan de voorbereidingen. Het reisschema zag er oogverblindend uit. Wij, normaal vrije zwervers die ter plekke bedenken waar we heen gaan, hadden besloten onszelf eens te laten verzorgen. Alles geregeld, alles kloppend. Geen improvisaties, geen “oh, waar slapen we vanavond?”-momenten.
De vragenlijst vulden we braaf in: budget, wensen, beperkingen. Mijn eis was duidelijk: géén trappen, want pijnlijke knieën hadden me al maanden beperkt en geen huisarts of fysiotherapeut had een oplossing. Geen probleem, verzekerde men ons. Alles met lift of gelijkvloers. We voelden ons VIP’s in een brochure. Hotel bij de haven, uitzicht op schepen. Resort in de rotsen. Een natuurvijver in de jungle. Wat kon er misgaan?
Even was er twijfel: net na het boeken verschenen er onheilspellende geopolitieke berichten. Annuleren? We waren twee uur te laat, dus nee — we moesten maar gaan. Ach, avontuur!
De wachtrij voorbij en daar stond hij al: een trotse Kaapverdiaanse taxichauffeur, charmant en vrolijk, met ons naambord in de hand. Zijn busje had zoveel toeristen vervoerd dat de stoelen nauwelijks nog herkenbaar waren. Gordels? Ach, dat is hier niet verplicht en de meeste auto’s hebben ze niet eens.
Dus hield ik me stevig vast aan de oh-shit-handle, hopend dat die wel vastzat. De rit voerde door een stil en droog landschap dat me meteen in een droomachtige roes opnam. Ja, wij zijn geland.
Het comfortabelste hotel was onze eerste stop. Mét lift, zoals beloofd. De foto van de marina had voor hoge verwachtingen gezorgd: daar zouden we ooit met ons schip misschien nog wel eens aanleggen. Helaas zagen we vanuit de kamer alleen muren en balkons.
Bij de receptie uitten we onze teleurstelling en vroegen vriendelijk doch beslist om een kamer met uitzicht zoals in de folder. Maar dat was een superior kamer en die was niet geboekt. De teleurstelling straalde van ons af, want na kort overleg met de manager mochten we toch in zo’n kamer met uitzicht onze koffers uitpakken.
De ontdekking dat we de regie uit handen gevend en vertrouwend op de reisorganisatie en de mooie flyer dus precies niet kregen wat we verwachtten, zette me aan het denken. Welke les zat hierin verborgen? Was dit een vervelend voorteken of alleen het bewijs dat we voor ons zelf moeten zorgen?
De stad aan onze voeten, de Marina op een dienblad in een chique hotel met eigen restaurant en zwembad bovenop het dak, naast de ontbijtruimte. Wij genoten en kwamen tot rust.
De muziek in de stad, de overdadig gekleurde huizen, de zon en de warmte maakten alles weer goed. Na drie dagen bijkomen mochten we naar de volgende etappe: het mooiste eiland van Kaapverdië wachtte op ons.
deel 1 Echo van een paradijs
Soms is er een plek op aarde die je roept.
Niet met woorden. Niet met richtingaanwijzers.
Maar zacht, als een echo van iets wat in je opgeslagen ligt en steeds meer wakker wordt.
Je kijkt op de weer-app. Hoe warm is het daar nu?
Is het regenseizoen, of waait de wind nog uit het noordoosten?
Je speelt Cesária Évora. Miriam Makeba. Vrouwen met stemmen als de wind — onontkoombaar en vrij.
Je slurpt alles op: artikelen, YouTube-filmpjes, forumstukjes, een warrig blog van een verdwaalde Nederlander.
Je weet nog steeds niets. Maar het wordt steeds zekerder.
Hoe kom ik daar? En wanneer?
En dan boek je de reis. Een zorgvuldig samengesteld programma, met liefdevol gekozen haltes.Je wilt alles op een presenteerblaadje. Geen zorgen. Geen pijnlijke stappen. Geen ruimte voor twijfels of spijt.Je droom moet vlekkeloos landen. Onderdompeling in zon, zachtheid en zorg. Zodat niets je wakker hoeft te maken uit het beeld dat je al zolang koestert en meedraagt: het beeld van een paradijs.
En dan, tussen koffers en dagdromen, komt ook een gesprek naar boven met mijn schoolvriendin.
We kennen elkaar sinds we samen op de tafel van het consultatiebureau lagen, rond kerst 1954, allebei net gearriveerd in dit leven. We hebben in onze jeugd gehoord over een Bijbels paradijs, over Adam en Eva en de appel die niet gegeten mocht worden.
We beseffen, met een vleugje verdriet maar toch ook met moed, dat een paradijs op aarde waarschijnlijk moeilijk te vinden is. Toch geeft ik zo snel niet op.
Hoe zou het zijn in mijn paradijs? Lekker eten zal wel belangrijk zijn, dus laten we maar hopen dat het goed gaat.
De voorpret kan beginnen: koffers gepakt en dan eindelijk op de goede stoel — met welk nummer hadden we ook alweer? — neerploffen, en eindelijk aan niets meer denken.
…maar volgende keer wacht de vraag: zijn we nu echt geland?